Naar inhoud springen

aanpalend

Uit WikiWoordenboek


  • aan·pa·lend
stellend
onverbogen aanpalend
verbogen aanpalende
partitief aanpalends

aanpalend

  1. aangrenzend, direct gelegen naast
    • Het vuur was overgeslagen naar twee aanpalende gebouwen. 
vervoeging van: aanpalen
verbogen vorm: aanpalende

aanpalend

  1. onvoltooid deelwoord van aanpalen
75 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be