achterbuur
Uiterlijk
- Geluid: achterbuur (hulp, bestand)
- ach·ter·buur
- samenstelling van achter bw en buur zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | achterbuur | achterburen |
verkleinwoord | achterbuurtje | achterbuurtjes |
de achterbuur m
- persoon die in een huis woont waarvan het perceel grenst aan de achterzijde van het eigen perceel
- ▸ Een Duitse boerenfamilie die - gescheiden door enkele akkers en een houtwal - de achterbuur vormt voor de inrichting, had bezwaar aangetekend tegen het uitbreidingsplan.[1]
- ▸ Venema voelt zich als Asterix - met Romeinse kampementen voor, achter en naast zich - zei hij tegen de bestuursrechter. Aan dit stukje Hengelosestraat heeft hij het Leger des Heils als overbuur, Tactus Verslavingszorg als achterbuur en - als de gemeente haar zin krijgt - Tactus ook nog eens als naaste buur. Een stukje verderop in de Raiffeisenstraat zit ook nog de dagbehandeling van Mediant Geestelijke Gezondheidszorg.[2]
- Het woord achterbuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron “Trajectum en Rentray mogen uitbreiden van RvS” (26-09-2012), Tubantia
- ↑ Weblink bron Gerben Kuitert“Notaris uit Enschede is overlast beu en wil geen 22 verslaafden als buurman” (20-01-2018), Tubantia