badplaats

badplaats

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  badplaats    (hulp, bestand)
• IPA: /bɑtplaːts/

Woordafbreking

• bad·plaats

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  bad  en  plaats 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	badplaats	badplaatsen
verkleinwoord	badplaatsje	badplaatsjes

Zelfstandig naamwoord

de badplaats v / m

1. (toerisme) aan zee gelegen plaats waar mensen vaak gaan zwemmen

   ▸ Een party waar de voltallige jetset van de badplaats aanwezig was.

2. (medisch) plaats met geneeskrachtige bronnen

Synoniemen

• badstad

Hyponiemen

• [1]: familiebadplaats, modebadplaats, zeebadplaats

Verwante begrippen

• [2]: kuuroord

Vertalingen

    1. aan zee gelegen plaats waar mensen vaak gaan zwemmen   

Duits: Bad (de) o, Badeplatz (de) m, Badeort (de) m, Seebad (de) o Engels: seaside resort (en), spa (en) Frans: station balnéaire (fr), station thermale (fr)

Noors: bad (no) o Nynorsk: bad (nn) o Spaans: aguas (es) v/mv, balneario (es) m, estación balnearia (es) v

Gangbaarheid

• Het woord badplaats staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "badplaats" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.