boerenvolk
Uiterlijk
- Geluid: boerenvolk (hulp, bestand)
- boe·ren·volk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boerenvolk | |
verkleinwoord | boerenvolkje | boerenvolkjes |
het boerenvolk o
- deel van de bevolking dat als landbouwer werkt
- ▸ In de pas jullie... Ach! Dat boerenvolk! riep een officier, terwijl hij de ongelijk lopende boeren die de draagbaar deden schokken bij hun schouder staande hield.[2]
- ▸ Bennie Jolink kwam zonder zijn eigen koningin, maar een groot aantal vrouwelijke fans liet niets verhullend weten best wel de 'koningin voor één avond' van het boerenvolk te willen zijn. De vijf muzikanten van Normaal zetten de boel op stelten en maakten er in de tent op het marktplein een ouderwets gooi- en smijtfeest van.[3]
- Het woord boerenvolk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
- ↑ Weblink bron “Normaal zet de boel op stelten” (28-04-2013), Tubantia