botenbouw
Uiterlijk
- bo·ten·bouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | botenbouw | |
verkleinwoord |
- het construeren van kleinere schepen
- ▸ In de jaren zeventig kwam er een tuchthuis voor criminele, onhandelbare, dan wel gedragsgestoorde jongens (de term veranderde in de loop der jaren), waar een marinier en een visser door een regime van afzondering, lichamelijke arbeid, veehouderij, botenbouw, gemeenschappelijk leven en onderwijs 'een stel potentiële moordenaars in een stel autodieven hoopten te kunnen veranderen.[2]
- Het woord botenbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Lulu Miller“Waarom vissen niet bestaan” (2023), Lebowski Publishers , ISBN 9789048867325