Naar inhoud springen

denken

Uit WikiWoordenboek
  • den·ken
  • In de betekenis van ‘geestesarbeid verrichten, het verstand gebruiken’ voor het eerst aangetroffen in 901.[1]
  • erfwoord: Middelnederlands denken, dinken, uit Oudnederlands thencon, ontwikkeld uit Oergermaans *þankjan-, bij Indo-Europees *teng- ‘denken, voelen’, waartoe ook Oudlatijn tongēre ‘kennen, weten’, Tochaars B taṅkw- ‘liefde’ en Russisch tjanútʹ ‘wegen’ behoren.[2][3] Evenals Nederduits/Duits denken, Fries tinke, Engels think en IJslands þekkja ‘(her)kennen’.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
denken
/'dɛŋkə(n)/
dacht
/dɑxt/
gedacht
/ɣə'dɑxt/
zwak -cht volledig

denken

  1. inergatief een oplossing proberen te zoeken, nadenken
    • Na lang denken vond hij uiteindelijk de uitkomst. 
  2. biologisch proces in de hersenen
  3. een bepaalde mening toegedaan zijn
    • Bij wiskunde moet je niet denken dat iets de juiste uitkomst is, je moet het weten. 
     In een oude National Geographic had ik ooit als kind een artikel over deze trail gelezen, 4.286 kilometer door Amerika. Dit heb ik altijd onthouden, maar ik had nooit gedacht dat zo’n lange wandeltocht voor mij weggelegd zou zijn.[4]
     Wat volgens Brinkman ook vaak misgaat, is dat mensen denken beter te kunnen zwemmen dan eigenlijk het geval is.[5]
  4. ~ aan: iets of iemand in gedachten hebben
    • Ik moet nog vaak aan mijn overleden moeder denken. 
  5. ~ aan: niet vergeten
    • Denk eraan dat je morgen de vuilnisbak buiten zet. 
     Maar Pietje had aan alles gedacht.[6]
  6. ~ om: rekening houden met, niet vergeten
    • Je moeder is ziek, dus denk erom stil te te zijn. 
  7. ~ over: het plan hebben om iets te doen, maar nog niet zeker weten of dat ook echt in de praktijk wordt gebracht
    • Hij denkt erover om te gaan emigreren. 
  • Ik denk er niet aan
Dat ga ik zeker niet doen
  • Geen haar op mijn hoofd die daaraan denkt
Ik voel daar helemaal niets voor, dat ga ik zeker niet doen
  • Er het zijne van denken
Ergens een mening over hebben zonder die uit te spreken
  • Niet verder zien ( of denken) dan zijn neus lang is
Kortzichtig zijn[7]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[8]
  1. "denken" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. denken op website: Etymologiebank.nl
  3. Kroonen
    , Guus, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013; blz. 533–534
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  5. Bronlink Weblink bron “Dit moet je weten over een mui, een plek die je de zee in kan sleuren”, NOS-stories
  6. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat op Wikipedia, p. 13
  7. Stoett-1620 www.dbnl.org
  8. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • IPA: /dɛŋk(ə)n/
  • den·ken
  • Afkomstig van het Oudhoogduitse denken.
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
denken
/dɛŋk(ə)n/
dachte
/daxtə/
gedacht
/gəˈdaxt/
volledig

denken

  1. denken
    «Woran denkst du?»
    Waaraan denk je?