geducht
Uiterlijk
- ge·ducht
- In de betekenis van ‘gevreesd’ voor het eerst aangetroffen in 1643 [1]
- vervoeging van duchten: de stam met omvoegsel ge- -t, zonder -t omdat de stam al op -t eindigt [2]
vervoeging van: | duchten… |
verbogen vorm: | geduchte |
geducht
- voltooid deelwoord van duchten
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | geducht | geduchter | geduchtst |
verbogen | geduchte | geduchtere | geduchtste |
partitief | geduchts | geduchters | - |
geducht
- vrees of ontzag inboezemend
- Het woord geducht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geducht" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "geducht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ geducht op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Voltooid deelwoord met ge- (zonder extra -t)
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 94 %