huir
Uiterlijk
- IPA: /uˈiɾ/
- huir
huir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
huir |
huía |
huido |
volledig |
- onovergankelijk vluchten, ontsnappen, op de vlucht slaan
- (~ de) vluchten voor
- voorbij vliegen (van tijd)
- overgankelijk vluchten voor, ontvluchten, ontwijken