heit
Uiterlijk
- heit
vervoeging van |
---|
heien |
heit
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heien
- Jij heit.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heien
- Hij heit.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van heien
- Heit!
- Het woord heit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
heit g
- heit
heit
- (tijdrekening) heden, vandaag
- «Heit will ich eppes mit eich mitdeele.»
- Vandaag wil ik je iets vertellen.
- «Heit will ich eppes mit eich mitdeele.»
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Verouderd in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Woorden in het Fries
- Zelfstandig naamwoord in het Fries
- Woorden in het Pennsylvania-Duits
- Woorden in het Pennsylvania-Duits van lengte 4
- Woorden in het Pennsylvania-Duits met audioweergave
- Bijwoord in het Pennsylvania-Duits
- Tijdrekening in het Pennsylvania-Duits