Naar inhoud springen

jamais

Uit WikiWoordenboek

jamais

  1. ooit
    «La jeune comtesse avait déclaré qu’elle préférait entrer dans un couvent plutôt que d’être jamais la femme du comte de Ravenstein.»
    De jonge gravin had verklaard dat ze liever in een klooster ging dan ooit de vrouw van de graaf van Ravenstein te worden.
    «Mais la chanson est plus vivante que jamais
    Maar het lied leeft meer dan ooit.
  2. altijd, voorgoed
    «Ils allaient se séparer pour jamais
    Zij gingen voor altijd uit elkaar.
  3. ne ... jamais: nooit
    «[M]ais Blosseville et son équipage ne revinrent jamais
    Maar Blosseville en zijn ploeg kwamen nooit terug.