jongmaatje
Uiterlijk
- Geluid: jongmaatje (hulp, bestand)
- jong·maat·je
- samenstelling van jong bn en maatje zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jongmaatje | jongmaatjes |
verkleinwoord |
- jeugdig hulpje; jongste bediende
- ▸ Jaap werd een 'jongmaatje' en kon met de andere jongens dikwijls meer dan twee en 'n halve pagina per dag zetten, behalve bij geschrevene copie, omdat je dan moest dènken.[2]
- Het woord jongmaatje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Jaap” (1923), Saga, ISBN 9788728433294