keu
Uiterlijk
- keu
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘biljartstok’ voor het eerst aangetroffen in 1770 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | keu | keus keuen |
verkleinwoord | keutje | keutjes |
- een onmisbaar hulpmiddel voor het biljarten en dient om de speelbal in de juiste richting te dirigeren met een bepaalde snelheid en een gewenst effect
- De ongeoefende, dronken man ging met zijn keu door het biljartlaken waardoor er niet verder gespeeld kon worden.
vervoeging van |
---|
keuen |
keu
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keuen
- Ik keu.
- gebiedende wijs van keuen
- Keu!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keuen
- Keu je?
- Het woord keu staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "keu" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "keu" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be