Naar inhoud springen

pilo

Uit WikiWoordenboek
o.a. 0:41 pilo broek
  • pi·lo
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘weefsel’ voor het eerst aangetroffen in 1860 [1]
  • Uit het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pilo
verkleinwoord

het piloo [3]

  1. een soort geweven stof gemaakt van half katoen en half linnen voor werkkleding
    • Nee, ik ben in een mode blijven steken van toen ik eind dertig was. Dat doet vrijwel iedere man. Hij zoekt een mode uit waarvan hij vindt dat die bij hem past en dat blijft het dan. Het mooie is dat je die kleren over het algemeen nog wel kunt kopen, zoals er nog steeds winkels zijn die die wijnrode truien en die pilo-broeken verkopen die onze grootvaders al aan hadden, mits ze in Het Gooi of rond Bloemendaal woonden. [4] 
    • De wijde pilo broek van de Urker vissers is misschien nog wel de meest bekende pilo broek van Nederland. 
  2. verkorting van pilocarpine
28 % van de Nederlanders;
25 % van de Vlamingen.[5]


  • pi·lo

pilo

  1. vocatief enkelvoud van pila

pilo

  1. onzijdig derde persoon enkelvoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord pít: (het) dronk
  2. onzijdig enkelvoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord pít