Naar inhoud springen

plaatsbewijs

Uit WikiWoordenboek
  • plaats·be·wijs
enkelvoud meervoud
naamwoord plaatsbewijs plaatsbewijzen
verkleinwoord plaatsbewijsje plaatsbewijsjes

het plaatsbewijso

  1. Een bewijs vroeger meestal een kaartje vaak ook een ov-chipkaart dat men recht heeft op een (zit)plaats.
    • In tien wedstrijden werd niet voldoende gewonnen om een plaatsbewijs voor het wereldtoernooi te bemachtigen. 
100 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be