plaatsbewijs
Uiterlijk
- plaats·be·wijs
- samenstelling van plaats en bewijs
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plaatsbewijs | plaatsbewijzen |
verkleinwoord | plaatsbewijsje | plaatsbewijsjes |
het plaatsbewijs o
- Een bewijs vroeger meestal een kaartje vaak ook een ov-chipkaart dat men recht heeft op een (zit)plaats.
- In tien wedstrijden werd niet voldoende gewonnen om een plaatsbewijs voor het wereldtoernooi te bemachtigen.
- Het woord plaatsbewijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "plaatsbewijs" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be