rekkelijk
Uiterlijk
- rek·ke·lijk
- naamwoord van handeling van rekken met het achtervoegsel -elijk [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | rekkelijk | rekkelijker | rekkelijkst |
verbogen | rekkelijke | rekkelijkere | rekkelijkste |
partitief | rekkelijks | rekkelijkers | - |
rekkelijk [2]
- niet al te precies; geneigd tot het sluiten van compromissen
- ▸ De ECB, die al een paar keer eerder als reddende engel optrad, is gevangen in een titanenstrijd tussen (Duitse) haviken, gebrand op haar geloofwaardigheid als inflatiebestrijder, en de rekkelijken (de rest).[3]
- ▸ Ik meende altijd dat ik rekkelijk was, maar in mijn rekkelijkheid ben ik vervelend precies.[4]
- van iets dat je het ruim kunt opvatten
- ▸ De soberheid waar François Hollande zich tijdens zijn campagne op liet voorstaan, blijkt een rekkelijk begrip.[5]
- redelijk, fatsoenlijk
- [1] dogmatisch, precies, streng
- Het woord rekkelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rekkelijk" herkend door:
48 % | van de Nederlanders; |
20 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ rekkelijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Roze bril” (08 nov. 2012), De Telegraaf
- ↑ Weblink bron “Volgens een psychiater ben ik lichtelijk autistisch” (3 april 2014), Het Parool
- ↑ Weblink bron “Kalende Hollande betaalt kapper 10.000 euro per maand” (13-01-2009), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be