revier
Uiterlijk
- re·vier
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘terrein, jachtgebied’ voor het eerst aangetroffen in 1734 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | revier | revieren |
verkleinwoord | - | - |
het revier o
- terrein waarop gejaagd of dat doorzocht wordt
vervoeging van |
---|
revieren |
revier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van revieren
- Ik revier.
- gebiedende wijs van revieren
- Revier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van revieren
- Revier je?
- Het woord revier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "revier" herkend door:
31 % | van de Nederlanders; |
27 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "revier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ revier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be