uitsteken
Uiterlijk
- uit·ste·ken
- samenstelling van uit bw en steken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitsteken |
stak uit |
uitgestoken |
klasse 4 | volledig |
uitsteken
- inergatief in grootte de rest voorbijstreven
- Die boom steekt boven de andere uit.
- ditransitief (de ogen) met een scherp voorwerp stekend verwijderen
- Men stak hem de ogen uit.
- overgankelijk uitstrekken, bijvoorbeeld van een ledemaat
- Als je links afslaat moet je je hand uitsteken.
- ▸ Net op tijd kon ik mijn hand de tent uitsteken om mezelf zichtbaar te maken.[1]
1. in grootte de rest voorbijstreven
2. de ogen met een scherp voorwerp stekend verwijderen
3. uitstrekken, bijvoorbeeld van een ledemaat
- Het woord uitsteken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitsteken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Sterk werkwoord klasse 4 in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Ditransitief werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %