visben
Uiterlijk
- vis·ben
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | visben | visbennen |
verkleinwoord | - | - |
- (geschiedenis) mand om vis in te vervoeren en voor de verkoop aan te bieden
- Meisjes, die de visben dragen
van Ter Hei af naar Den Hage,
komen hier voorbij de deur.
Hieruit nemen wij de keur
van de rond- en van de platvis,
vis, die zonder dit of dat is. [2]
- Meisjes, die de visben dragen
- Het woord visben staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "visben" herkend door:
9 % | van de Nederlanders; |
18 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Westerbaen, J. (ed. Johan Koppenol)"Op het neerstorten van mijn keukenschoorsteen op Ockenburgh door de storm, 's nachts tussen 1 en 2 januari van het jaar 1653" in: Gedichten. (2001) Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam; p. 48 r. 169/174; geraadpleegd 2019-09-10
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Geschiedenis in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 9 %
- Prevalentie Vlaanderen 18 %