Naar inhoud springen

viswijf

Uit WikiWoordenboek
1. viswijf
  • vis·wijf
enkelvoud meervoud
naamwoord viswijf viswijven
verkleinwoord viswijfje viswijfjes

het viswijfo

  1. (beroep) een vrouw die vis verkoopt
    • Vanaf 10.00 uur staan de vissers klaar om met veel liefde te vertellen over hun beroep. Tussen de zeelieden en de lokale ondernemers loopt ook een echt viswijf rond.[2] 
  2. (pejoratief) een ordinaire vrouw die veel schreeuwt
    • De een bewondert haar creativiteit en vindt haar een lieve schat, de ander een hysterisch viswijf. Het laat Judith Osborn (50), bedenker van de populaire Fish Wife-shirts, kunstenares en ooit bijna De Slimste Mens, koud. Wat boeit de blondine dan wel?[3] 
  • schreeuwen, krijsen en kijven als een viswijf
ruziemaken waarbij men veel lawaai maakt
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 17 jul. 2014
  3. de Telegraaf EBRU UMAR 15 jul. 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be