zeilcursus
Uiterlijk
- Geluid: zeilcursus (hulp, bestand)
- zeil·cur·sus
- samenstelling van zeil en cursus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zeilcursus | zeilcursussen |
verkleinwoord | zeilcursusje | zeilcursusjes |
- (scheepvaart) een reeks lessen die gericht zijn op het leren zeilen
- Hij moest van zijn ouders meebetalen aan zijn zeilcursus.
1. een reeks lessen die gericht zijn op het leren zeilen
- Het woord 'zeilcursus' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.