Naar inhoud springen

нос

Uit WikiWoordenboek

нос m

  1. (anatomie) neus
  • Latijnse transcriptie: nos


enkelvoud meervoud
nominatief но́с носы́
genitief но́са носо́в
datief но́су носа́м
accusatief но́с носо́в
instrumentalis но́сом носа́ми
locatief о но́се
в/на носу́
носа́х

нос m

  1. (anatomie) neus
    «У него демоническое лицо с выдающимся подбородком и длинным носом. [1]»
    Hij heeft een duivels gezicht met een vooruitstekende kin en een lange neus.


  1. Юрий Олеша, «В цирке», 1928 г - Joeri Olesja, "In het circus" 1928