bouwlaag

Nederlands

huisje met één bouwlaag en een zolder

Uitspraak

• Geluid:  bouwlaag    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• bouw·laag

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  bouw zn  en  laag zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	bouwlaag	bouwlagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bouwlaag v / m

1. (bouwkunde) alle vertrekken in een gebouw die een vloer hebben die op dezelfde hoogte ligt, uitgezonderd zolder en souterrain

   • De voormalige gezondheidszorgpraktijk maakt dus plek voor in totaal zes huizen. Het witte langgerekte gebouw bestaat uit een bouwlaag met zolder.  
   • Van Hoorik is opgelucht nu de gemeente met geld over de brug is gekomen. Het oorspronkelijke plan van twee bouwlagen gaat overigens in de prullenbak. Het is te kostbaar en heeft ook niet de voorkeur van Van Hoorik. Zij pleitte in eerste instantie voor een kattenasiel bestaande uit maar één verdieping.  

Synoniemen

• verdieping

Vertalingen

    1. alle vertrekken in een gebouw die een vloer hebben die op dezelfde hoogte ligt, uitgezonderd zolder en souterrain   

Engels: floor (en)

Gangbaarheid

• Het woord bouwlaag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.