gebonden
Uiterlijk
- ge·bon·den
- vervoeging van binden: de stam met omvoegsel ge- -en en een klinkerwisseling i-o (IPAː /ɪ/ - /ɔ/)
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gebonden | gebondener | gebondenst |
verbogen | - | - | gebondenste |
partitief | gebondens | gebondeners | - |
gebonden [1]
- beperkt door allerlei voorwaarden
- in het bezit van een vaste partner
- (kookkunst) dikvloeibaar door toevoeging van een verdikkingsmiddel
- (taalkunde) niet voorkomend als op zichzelf staande eenheid (d.w.z. als los woord), maar alleen als onderdeel van een woord
- Een vrij of gebonden morfeem.
|
3.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord gebonden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van: | binden… |
geen verbogen vorm |
gebonden
- voltooid deelwoord van binden