hunne
Uiterlijk
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
bijvoeglijk | zelfstandig | bijvoeglijk | zelfstandig | |
1e persoon | mijn m'n |
mijne | ons, onze | onze |
2e persoon (informeel) |
jouw je |
jouwe | jullie je |
- |
2e persoon (formeel) (regionaal) |
uw | uwe | uw | uwe |
3e persoon (mannelijk) |
zijn z'n |
zijne | hun | hunne |
3e persoon (vrouwelijk) |
haar d'r, 'r |
hare | ||
3e persoon (onzijdig) |
zijn z'n (ervan) |
zijne | ||
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm |
- hun·ne
hunne
- zelfstandige vorm van hun, derde persoon meervoud
- Zijn deze kopjes nu de hunne of zijn ze de onze?
- (verouderd) verbogen vorm van hun
- Hunne Excellenties zijn daarover niet geraadpleegd.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hunne | hunnen |
verkleinwoord |
- zelfstandig gebruikt bezittelijk voornaamwoord: een persoon die tot hen behoort
- Deze man is een van de hunnen.
- Het woord hunne staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.