rabia
Uiterlijk
- ra·bia
enkelvoud | meervoud |
---|---|
rabia | rabias |
rabia v
vervoeging van |
---|
rabiar |
rabia
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rabiar
- gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rabiar
- rabia in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española