stack
Uiterlijk
- Van Middelengels stak. Vermoedelijk verder te herleiden tot het Scandinavisch (vgl. Oudnoords stakkr), Indo-Europees *steg-/*stog-.[1]
enkelvoud | meervoud |
---|---|
stack | stacks |
stack
- hoop [1,2], stapel
- (bij uitbreiding) grote hoeveelheid in het algemeen
- (landbouw) mijt [2]
- schoorsteen
- lange rij wachtenden (m.n. op een luchthaven)
- (informatica) stapelgeheugen
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to stack |
he/she/it | stacks |
verleden tijd | stacked |
voltooid deelwoord |
stacked |
onvoltooid deelwoord |
stacking |
gebiedende wijs | stack |
stack
- onovergankelijk, (luchtvaart) op verschillende hoogtes rondcirkelen (boven een vliegveld, voorafgaand aan de landing)
- overgankelijk opeenstapelen, opstapelen
- overgankelijk volstapelen
Categorieën:
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 5
- Woorden in het Engels met audioweergave
- Woorden in het Engels met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Landbouw in het Engels
- Informatica in het Engels
- Werkwoord in het Engels
- Onovergankelijk werkwoord in het Engels
- Luchtvaart in het Engels
- Overgankelijk werkwoord in het Engels