semafoor
Uiterlijk
- se·ma·foor
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘seintoestel’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
- afgeleid van het Griekse 'sèma' (sein, teken) met het achtervoegsel -foor [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | semafoor | semaforen |
verkleinwoord | - | - |
- (communicatie) seintoren voor de kustvaart, seinpaal bij het spoorwezen, stoplicht, verkeerslicht
- Het woord semafoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "semafoor" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "semafoor" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ semafoor op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be