Naar inhoud springen

sportvissen

Uit WikiWoordenboek
  • sport·vis·sen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sportvissen
-
gesportvist
onvolledig

sportvissen

  1. inergatief vangen van vis als hobby
    • Zij gingen tijdens hun vakantie graag sportvissen in de snelstromende rivier. 

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de sportvissenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord sportvis