toegangshek
Uiterlijk
- Geluid: toegangshek (hulp, bestand)
- toe·gangs·hek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toegangshek | toegangshekken |
verkleinwoord | toegangshekje | toegangshekjes |
het toegangshek o
- hek dat men moet passeren om een afgesloten gebied binnen te gaan
- ▸ Ik zag nu dat er twee toegangshekken waren: het hek waar ik doorheen was gekomen en een tweede, een eindje verderop, met aan weerszijden ervan hoge heggen.[2]
- ▸ Op deze maandagochtend zit Bake om tafel met een vertegenwoordiger van de verzekering. Er is schade ontstaan bij zijn bedrijf Schone Zon aan de Newtonstraat op het bedrijventerrein in Tubbergen, want de twee dieven forceren een toegangshek om twee zogeheten steiger aanhangers te pikken.[3]
- Het woord toegangshek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477
- ↑ Weblink bron Tom van den Berg“Ondernemer Sebastiaan uit Tubbergen zet met succes achtervolging in op dieven, en haalt gestolen aanhangers terug” (16-05-2022), Tubantia