visgerei

Nederlands

visgerei

Uitspraak

• Geluid:  visgerei    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• vis·ge·rei

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  vis zn  en  gerei zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	visgerei
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het visgerei o

1. zaken die men nodig heeft om te kunnen vissen

   • Actievoorzitter Farah Karimi zegt desondanks „enorm trots” te zijn op de resultaten. Zo kregen bijna een half miljoen mensen voedselhulp, werden honderdduizenden kinderen op ondervoeding onderzocht en ontvingen meer dan honderdduizend mensen zaden, landbouwgereedschap op visgerei, zodat ze weer in hun levensonderhoud kunnen voorzien. 
   • Soren Knabe van de sportvisbond roept in gesprek met het lokale TV2/Fyn 'alle sportvissers'op hun visgerei te pakken en te gaan vissen op de forellen. 

Synoniemen

• visbenodigdheden, vistuig

Hyponiemen

• werphengel, haakje, visdraad, aas, hengelsnoer ,hengel

Vertalingen

    1.   

Engels: fishing-tackle (en), fishing-gear (en),

Gangbaarheid

• Het woord visgerei staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "visgerei" herkend door:

96 %	van de Nederlanders;
97 %	van de Vlamingen.