werkbaar
Uiterlijk
- werk·baar
- Naamwoord van handeling van werken met het achtervoegsel -baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | werkbaar | werkbaarder | werkbaarst |
verbogen | werkbare | werkbaardere | werkbaarste |
partitief | werkbaars | werkbaarders | - |
werkbaar
- de mogelijkheid hebbend om mee te kunnen arbeiden
- Het was moeilijk om met deze vrouw een werkbare relatie te onderhouden.
- De werkomstandigheden in deze fabriek waren niet werkbaar.
- Het woord werkbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "werkbaar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be