Naar inhoud springen

popel

Uit WikiWoordenboek
  • po·pel
vervoeging van
popelen

popel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van popelen
    • Ik popel. 
  2. gebiedende wijs van popelen
    • Popel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van popelen
    • Popel je? 
82 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[1]


  • IPA: /poːpl̩/
  • po·pel

popel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van popeln
  2. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van popeln
  1. pople, popele
  2. pople, popele


popel

  1. (plantkunde) populier, poppel, peppel


  • po·pel
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *pepelъ

popel monbezield

  1. as; overblijfsel van iets dat verbrand is
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

popel

  1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord popelit